Tuigen voor werkpaarden
Paarden kunnen alleen optimaal werken in een goed passend tuig, zeker wanneer ze worden ingezet in de land-, tuin- en/of bosbouw en werkelijk zwaar moeten trekken. Maar wanneer is een tuig goed passend? En wat is nou comfortabeler voor paard en voerman; een gareel (haam) of een borsttuig?

Gareeltuig
Een gareeltuig bestaat uit een stijve constructie, gevormd door houten spanen of stalen beugels en gareelkussens of balgen. Van het gareeltuig wordt gezegd dat het paard daar het sterkst in is. Dat zou een verklaring zijn voor het feit dat er in gebieden met zwaardere (klei) grond van oudsher meestal met garelen werd gewerkt en in gebieden met lichtere (zand) grond meestal met borsttuigen.
-
Lees meer
Voor zover bekend is hier nooit serieus onderzoek gedaan, maar een feit is wel dat paarden zich in een gareeltuig vaak dermate zeker en veilig voelen, dat ze snel bereid zijn al hun kracht (lees gewicht) ‘in de strijd’ te gooien. Als het goed is komen de bouw van het gareel en die van de schouder van het paard dusdanig overeen, dat het gareel de schouderpartij over een groot oppervlak volgt. Dit voordeel is meteen ook het nadeel van gareeltuigen. Ze zijn in principe passend gemaakt voor één paard en daardoor niet zomaar ook op een ander paard te gebruiken. Hier komt het gebruik vandaan dat werkpaarden vroeger vaak mét hun gareeltuig werden verkocht.
Nog een aandachtspunt bij het gebruik van een gareel is het feit dat het paardenlichaam en dus ook de hals en de schouderpartij van vorm veranderen. Niet alleen in de loop der jaren, maar ook gedurende het seizoen. Meer of minder gras in de wei, meer of minder zware arbeid, het heeft allemaal z’n invloed. Hierdoor kan een gareel dat in het voorjaar uitstekend ligt, in het najaar te ruim zijn. De meeste werkgarelen zijn voorzien van een zogenaamd onderkussen, waardoor de druk op het paardenlichaam over een groter oppervlak wordt verdeeld. In plaats van een schoftje bestaat de rest van een gareeltuig voor werk in de losse strengen vaak slechts uit een rug- en een buikriem. Bij gebruik van een kar of een tweewielig werktuig is een schoftje of een karzadel evenals een broek wel nodig. De lamoenbomen moeten immers gedragen worden en een buitensingel (ook wel wipsingel) moet het omhoogkomen van de bomen beletten.
Steile of schuine schouder
Er bestaat een direct verband tussen de ligging van de schouder en die van het gareel. Bij een wat steile schouder komt het gareel ook rechter op (meer verticaal) te liggen en zal de treklijn vlakker (meer horizontaal) zijn. Het ideale aankoppelingspunt komt daardoor verder achter het paard te liggen, wat op zich niet ongunstig is.
-
Lees meer
Omgekeerd zal bij een paard met een wat schuine schouder ook het gareel meer achterover komen te liggen, waardoor de treklijn schuiner naar beneden loopt. Het ideale aankoppelingspunt komt daardoor dichter bij de achterbenen te liggen. Het zal duidelijk zijn dat bij een paard met een erg schuine schouder het niet eenvoudig is om met een gareel te werken. In zo’n geval is een borsttuig een betere oplossing.
Borsttuig
De borstriem of borststuk van een borsttuig bestaat uit een brede reep (vaak dubbel gevouwen) leer, of een smallere riem bekleed met een zachter eveneens lederen kussen. Dit borststuk wordt op zijn plaats gehouden door een dunnere leren riem, de halsriem. Het grote voordeel van een borsttuig is dat het gemakkelijk op meerdere paarden pas te maken is.
-
Lees meer
Ook is het relatief eenvoudig te produceren, wat zich in de prijs vertaalt. Als nadeel wordt van borsttuigen gezegd dat ze bij grote druk de borst ‘in elkaar drukken’. Daarnaast kijkt het inspannen nogal kritisch. Ligt de borstriem te laag, dan drukt hij op het borstbeen, wat een paard blijvend kan beschadigen. Ligt de borst echter te hoog, dan zal de luchtpijp (deels) worden dichtgedrukt, wat de ademhaling belemmert.
Interessante tussenvormen
Vermeldenswaardige uitzonderingen op de bovengenoemde typen zijn het zogenaamde borstgareel (of Frans gareel) en het Noorse (Scandinavische) gareeltuig. Het borstgareel geniet in de wedstrijdmensport al enige tijd belangstelling en is een combinatie van een borsttuig en een gareel. Dit tuig bezit de meerdere voordelen van beide tuigtypes. Als nadeel kan worden genoemd het relatief grote huidbedekkend oppervlak van het tuig, waardoor transpiratie slecht weg kan en er meer kans op schuren is.
-
Lees meer
Het Noors/Scandinavische gareeltuig blinkt uit door zijn eenvoud en kan zowel aan de boven- als aan de onderzijde worden vergespt. Daardoor is dit tuig, net als een borsttuig, op (bijna) ieder paard passend te maken. Daarnaast trekt men in Scandinavië meestal niet middels strengen, maar direct aan de (lamoen) bomen, ook in tweespan. Het in- en uitspannen gaat hierdoor bij deze aanspanningswijze bijzonder vlot. Een nadeel van dit systeem is het feit dat er niet met zwengen wordt gewerkt, zodat er in een twee- (of meer) span geen verdeling van de krachten plaatsvindt.
Amerikaanse handigheidjes
Meer en meer wordt er in de tuigenmakerij met kunststof gewerkt. Amerikaanse gareeltuigen zijn al jaren zowel van leer als in een kunststof uitvoering verkrijgbaar. Alleen het gareelkussen (ofwel de balg) is ook bij de kunststof tuigen nog altijd wél van leer. Daarnaast bezitten Amerikaanse tuigen verschillende handigheidjes die je nergens anders tegenkomt, zoals een half verzonken haakje op de kruisriem, waaraan heel eenvoudig de uiteinden van de strengen zijn op te hangen. Makkelijk bij het in- of uitspannen.
Verende strengen
Gebruik altijd strengen van materiaal dat enigszins veert. Leer, touw, kunststof, zolang er wat ‘rek’ in zit is het goed. Deze rek vangt de pieken op tijdens het trekken, waardoor het paard minder te verduren krijgt en uiteindelijk ‘sterker’ is. Geeft men toch de voorkeur aan kettingen, plaats dan speciaal hiervoor bedoelde veren tussen ketting en zweng, voor hetzelfde resultaat.
Hoofdstel
Het werkhoofdstel bestaat uit een kopstuk en twee bakstukken, een keelriem, een frontriem en soms ook een neusriem. Over het algemeen wordt er bij landbouwwerk gebruik gemaakt van hoofdstellen zonder oogkleppen en dat heeft een reden. Een belangrijk aspect van het werken op het land is de samenwerking tussen mens en dier. Een ervaren paard zal meedenken met zijn voerman en dat vergemakkelijkt het werk. Essentieel daarvoor is wel dat beiden (dus mens én dier) volledig over hun zintuigen kunnen beschikken.
-
Lees meer
Oogkleppen belemmeren het zicht en werken dus verstorend. In het bos is het gebruik van oogkleppen zelfs gevaarlijk; de kleppen ‘vangen’ gemakkelijk laaghangende takken of takken van stuikgewas die, eenmaal klem tussen klep en paardenhoofd, het oog lelijk kunnen beschadigen. Overigens wordt in de landbouw in plaats van een hoofdstel ook wel gebruik gemaakt van een gewoon halster. Hierbij wordt het bit middels een karabijnhaak of een kneveltje aan het halster bevestigd. Eenvoudig en doeltreffend, mits de bouw van het halster het mogelijk maakt het bit op de goede hoogte te hangen.
Leidsels
De meest geschikte leidsels zijn gemaakt van touw. Lederen leidsels zullen door vocht en vuil snel verkommeren en zijn bovendien minder makkelijk snel vast en los te maken. Kunststof menleidsels worden door verschillende producenten en van verschillende materiaalsoorten gemaakt. In sommige gevallen kunnen deze voldoen. Musketonhaken voldoen uitstekend om de touwleidsels aan het bit te bevestigen.
Hotlijn
Tenslotte dient ook de hotlijn (ook wel kordeel of snokker) hier besproken te worden. In sommige regio’s is het van oudsher gebruikelijk het paard of de paarden met slechts één lijn te mennen. Direct achter de hals komen het linker en het rechter leidsel samen, om daarna als één lijn naar de hand van de voerman te gaan. Het paard heeft geleerd dat het commando ‘hot’ (of een variant daarop), samen met een aantal korte rukjes aan de hotlijn, betekent dat het naar rechts moet gaan.
-
Lees meer
Terwijl het lang uitgesproken commando ‘haar’ (of een variant daarop), samen met een enkele langere ruk, betekent dat het naar links moet. Werken met de hotlijn heeft als groot voordeel dat je altijd een hand vrij hebt voor het werktuig. Ook bij werk in het bos is dit erg praktisch. Wel dienen zowel paard(en) als voerman de bijzondere stuurtechniek goed te beheersen.
Het bit
De keuze van het bit tenslotte is vooral een kwestie van smaak en van gewoonte. Voeger werd op het land meestal een simpel ongebroken trensje gebruikt. Tegenwoordig komen we daarnaast de Utrechtse stang (bokkenbit, boerenbit, postbit), de B-stang en de Liverpool stang regelmatig tegen. Een bit heeft de juiste maat als er, wanneer het in de paardenmond ligt, aan weerszijden van de mond nog een vinger tussen past.
-
Lees meer
Er wordt nogal eens verondersteld dat men met een stang (in combinatie met een kinketting) meer te vertellen heeft dan met een bit zonder hefboomwerking en dat een stang daardoor veiliger zou zijn. Dit is hooguit ten dele waar. Bij echte paniek zal een paard door welk bit dan ook heen lopen en hoe sterker de inwerking dan is, hoe groter ook de pijn in de mond. En pijn werkt vaak averechts. Echte veiligheid zit ‘m in het vakmanschap van de voerman en de opleiding van het paard.
Optuigen, inspannen en wegrijden
De keuze van het bit tenslotte is vooral een kwestie van smaak en van gewoonte. Voeger werd op het land meestal een simpel ongebroken trensje gebruikt. Tegenwoordig komen we daarnaast de Utrechtse stang (bokkenbit, boerenbit, postbit), de B-stang en de Liverpool stang regelmatig tegen. Een bit heeft de juiste maat als er, wanneer het in de paardenmond ligt, aan weerszijden van de mond nog een vinger tussen past.
Optuigen
Het optuigen gebeurt, net als bij de gewone mennerij, volgens een min of meer vaste volgorde. Eerst wordt het gareel of het borststuk, ondersteboven over het paardenhoofd geschoven. Direct achter de oren, daar is de hals het smalst, draait men het gareel om en schuift het vervolgens op zijn plaats.
-
Lees meer
Ook het borststuk wordt, eenmaal over het hoofd heen, gedraaid en op zijn plaats gelegd. In beide gevallen gebeurt het draaien bij voorkeur in de groeirichting van de manen. Bij een borststuk is het belangrijk dat de onderkant ervan minimaal een handbreedte boven het borstbeen komt te liggen. Dan wordt het schoftje opgelegd en indien van toepassing de rugriem en de culeron over de rug en om de staart geplaatst. De juiste plaats voor het schoftje is circa een handbreedte achter de schoft. Hierna maakt men de singel losjes vast. Als er sprake is van een gareel met springriem, is deze eerst om de singel geschoven. Bij gebruik van een broek wordt deze nu op zijn plaats gelegd, waarbij de kruisriem en de rugriem aan elkaar worden bevestigd. De bovenzijde van de broek dient ongeveer een handbreedte onder de zitbeenknobbels van het paard te liggen. Indien de strengen er niet vast aanzitten, worden deze nu aan borst of gareel bevestigd en zodanig opgeknoopt of over de paardenrug gelegd dat ze vrij van de grond zijn.
Nu is het hoofdstel aan de beurt. Het halster wordt afgenomen en terwijl de ene hand het kopstuk omhoog brengt, begeleidt de andere hand het bit tot in de paardenmond. Als het paard de mond niet uit eigen beweging opent, kan door een lichte druk van duim en middelvinger op de lagen (tandeloze gedeelte in de mond) het paard tot het openen van de mond worden aangespoord. De andere hand brengt het hoofdstel nu verder omhoog en schuift het kopstuk tot achter de beide oren. Het bit hoort tijdens het indoen de tanden niet te raken en het ligt op de juiste hoogte als de mondhoeken van het paard er net niet door worden opgetrokken (dus net geen plooien). De keelriem wordt zo vastgemaakt dat de ruimte tussen de keel en het riempje drie op elkaar liggende vingers bedraagt. Dat is dus minder dan bij het onder de man rijden (een rechtopstaande vuist). Bij het vastgespen van de neusriem horen er nog twee vingers plat naast elkaar tussen de riem en het neusbeen te passen. Wordt er een stang gebruikt, dan dient men de kinketting eerst zodanig te draaien dat hij ‘plat’ ligt en dan pas de ketting aan te haken. De kinketting is goed op lengte, wanneer hij bij het inscharnieren druk geeft, als de hoek tussen de mondspleet en de schaar (hefboom) niet meer dan 45° bedraagt. Tenslotte zijn de leidsels aan de beurt. Deze worden door de leidselringen (sleutels) gestoken, aan het bit bevestigd en aan de rugriem opgestoken of op de grond gelegd. Bij het optuigen van een tweespan gebruiken we een kruisleidsel. Let er daarbij op dat telkens één van de twee ‘benen’ een handbreedte langer moet zijn dan de ander. De langere ‘benen’ komen aan de beide binnenzijden, ze moeten immers een langere weg afleggen naar de mondhoek van het spangenoot.
Inspannen
Bij het inspannen van een enkelspan in de losse strengen kun je ervoor kiezen de strengen meteen al aan de zweng te bevestigen. Met het trekoog van de zweng in de ene hand en de leidsels in de andere, loop je daarna naar het werktuig toe. Je stuurt het paard er voor en brengt het door middel van enkele passen achterwaarts op de juiste plek. Nu kan de zweng aan het werktuig worden gehaakt.
-
Lees meer
Bij een tweespan gebeurt dit op dezelfde manier. Is de afstand tussen de inspanplaats en het werktuig groot, dan is het handig om aan het trekoog van de zweng (of in geval van een tweespan aan dat van de evenaar) een touw te bevestigen. Op die manier kun je wat verder achter het paard of de paarden lopen en bovendien houdt het gemakkelijker vast. Natuurlijk kun je ook met opgeknoopte (of op de rug hoog gehouden) strengen naar het werktuig lopen. De zweng ligt daar dan al, of wordt onder de arm meegenomen.
Bij het inspannen voor een kar, wagen of een werktuig met een lamoen of een dissel (twee- of meer span), stuur je het paard of de paarden tot voor het werktuig, en zet het (ze) dan door middel van enkele passen achterwaarts op de juiste plek. De leidsels worden links aan het werktuig bevestigd, met een dusdanige leidsellengte dat het paard of de paarden na het bevestigen van de strengen los in de strengen staan. Vervolgens haal je het tot dan toe omhoog wijzende lamoen omlaag en schuift het in de lichtogen. Nu worden de strengen vastgemaakt aan de zweng, waarna de broekriemen aan het lamoen worden gegespt. Als het goed is lopen de strengen nu tussen de binnen en de buitensingel en tussen de broekriem en het lamoen door naar de zweng. Als laatste word(en) de singel(s) (indien nodig) na gegespt.
Kan het lamoen door het karakter van het werktuig alleen maar op de grond liggen, dan dient men het paard achterwaarts tussen de lamoenbomen te laten stappen om deze vervolgens op te tillen en door de lichtogen te schuiven. Bij een tweespan en gebruik van een lange dissel zet men de paarden voor het werktuig, om ze vervolgens achterwaarts links en rechts naast de dissel te sturen. Door middel van de disselriemen of de voorzwengen maak je ze aan de voorzijde van de dissel vast. Hierna worden de strengen bevestigd. Loop om het span heen en begin met de rechter buiten streng. Loop weer terug naar de linkerzijde (dus dicht bij de vastgeknoopte leidsels) en bevestig op het rijtje af nu de rechter binnen-, de linker binnen-, en als laatste de linker buitenstreng. Controleer tenslotte de lengte van de disselriemen, er moet voldoende speelruimte over blijven. Bij het uitspannen en afnemen van het tuig voer je de hiervoor omschreven werkwijze in omgekeerde volgorde uit. Wanneer je vuil en zweet (zout!) meteen verwijdert door het tuig direct na gebruik af te nemen met een spons en lauwwarm water en hierna met een oude handdoek af te drogen, kost het onderhoud een minimum aan tijd. ‘Groot onderhoud’ hoeft dan slechts één à tweemaal per jaar plaats te vinden.
Leidsels op de grond
In de gewone mennerij is het gebruikelijk om de leidsels voor en na het rijden en tijdens pauzes op te steken aan de rugriem. Bij landbouwwerk is dit zeer ongebruikelijk en bovendien niet erg praktisch. Pauzes zijn er tijdens het werk zeer frequent en als dan iedere keer het leidsel moet worden opgestoken, kost dat veel tijd.
-
Lees meer
Bovendien is het onveilig als de leidsels keurig opgestoken halverwege het paard hangen, terwijl de voerman achter zijn paard aan een werktuig aan het sleutelen is. Een ‘palfrenier’, ‘groom’ of assistent heeft de boer immers hooguit in de africhtingfase tot zijn beschikking. Leidsels liggen dus tijdens pauzes meestal gewoon op de grond, dicht bij de voerman, zo voor het grijpen. Bij gebruik van een voorwagen of een ander groter werktuig is er vaak een gelegenheid de leidsels vast te knopen. Gebruik dan wel een knoop die snel weer los kan.